Hoofdstuk 1Bestuurlijke inleiding:
hoofdlijnen van
Deltaprogramma 2021

Beek De Doorbraak, waterhuishouding+, Twente, juni 2020

We leven in een wereld waarin we worden geconfronteerd met existentiële vragen over onze gezondheid, de leefbaarheid van de planeet, het economisch model en onze sociale verhoudingen. Mondiaal, nationaal, regionaal en lokaal. Onzekerheden over de toekomst worden groter. Er wordt veel gevraagd van ons vertrouwen in overheden en instituties, in de wetenschap, in vitale sectoren en - op het meest persoonlijke niveau - in elkaar. De coronacrisis laat zien hoe afhankelijk we in Nederland zijn van wat er elders in de wereld gebeurt. Ook klimaatverandering draait om onzekerheden en wereldwijde afhankelijkheid. Nederland moet zich daar tijdig op voorbereiden. Het is een urgente opgave die alleen in nationaal partnerschap, over beleidsterreinen en bestuurlijke schaalniveaus heen, succesvol kan worden aangepakt.

Voor onze veiligheid en leefbaarheid op lange termijn is het absoluut noodzakelijk het werk aan een klimaatbestendige en waterrobuuste delta voortvarend door te zetten. Nederland was altijd al kwetsbaar voor overstromingen en extreem weer en het veranderende klimaat maakt ons nog kwetsbaarder. Een recente studie* van de World Meteorological Organization laat zien dat het afgelopen decennium met afstand het warmste was sinds het begin van de metingen én dat de wereld niet op koers ligt om de klimaatdoelen van Parijs te halen. Ondertussen lijken we af te stevenen op versnelde stijging van de zeespiegel en ondervinden we steeds extremer weer met plensbuien, hitte en droogte. De wateropgaven zijn zelf al divers (en beperken zich niet tot de voorgaande kwesties), maar ze spelen zich bovendien af te midden van andere maatschappelijke trends en transities. Alle reden dus om ons steeds weer af te vragen:
doen we het juiste, doen we het goed, liggen we op koers en houden we tempo? Water zou daarbij meer dwingend verbonden moeten worden aan de ruimtelijke opgaven. Dat geeft ook kansen. Het water kan in Nederland het beste in ons naar boven halen: water als drijvende kracht en als leidend principe!

Nieuwe fase

Tien jaar geleden zijn we met de start van het Deltaprogramma een nieuwe fase ingegaan in het werken aan onze delta. Met een nationaal programma, in een krachtig bestuurlijk verband van Rijk en regio. Met de focus op de maatschappelijke wateropgaven voor waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid en ruimtelijke adaptatie. En in verbinding met maatschappelijke actoren en trends in onze Nederlandse civil society.

De basiswaarden van het Deltaprogramma waren en zijn: solidariteit, flexibiliteit en duurzaamheid. Na een proces van joint fact finding en stapsgewijs verkennen van beleids- doelen en maatregelen zijn in Deltaprogramma 2015 deltabeslissingen en voorkeurstrategieën geformuleerd. Het rijksbeleid met betrekking tot de deltabeslissingen en voorkeurstrategieën is verankerd in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Daarna is bij alle overheden die een rol spelen in het waterbeheer, het accent deels verschoven naar de uitwerking en programmatische beleidsuitvoering. De schop is in de grond gestoken.

 

Bij de start was al voorzien dat we elke zes jaar nagaan of de uitgangspunten en omstandigheden die golden ten tijde van eerdere beslissingen nog steeds gelden. We onder- zoeken of aanpassingen nodig zijn in een zesjaarlijkse herijking. In het voorliggende Deltaprogramma 2021 staan voorstellen voor herijkte deltabeslissingen, strategieën en maatregelen om effectief verder te werken aan water- veiligheid, de beschikbaarheid van zoetwater en een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland in 2050. De uitkomsten van de eerste zesjaarlijkse herijking laten zien dat een nieuwe fase is aangebroken: de komende jaren zullen een combinatie zijn van én uitvoering én beleidsontwikkeling voor de lange termijn, ook voorbij 2050. De opgaven worden deels groter en deels complexer, er moet dus ongetwijfeld een schep bovenop de huidige inzet. Hoeveel en waar, dat zal gaandeweg duidelijk moeten worden. Daarbij gaan we in het Deltaprogramma door op de weg van gezamenlijkheid met alle partners. We blijven ons baseren op de best beschikbare kennis en kiezen consequent voor een adaptieve strategie: ‘nuchter, alert en voorbereid’. En vanuit een ‘zelfbewuste urgentie’ die het Deltaprogramma sinds 2010 kenmerkt.

Mitigatie én adaptatie

Wat de opwarming van de aarde voor Nederland teweeg kan brengen, blijkt uit een verkennende studie die Deltares in opdracht van de deltacommissaris heeft uitgevoerd.* De mogelijk versneld stijgende zeespiegel heeft grote impact op de waterveiligheid en de zoetwatervoorziening in onze laaggelegen delta. Ook extremer weer - natter, droger, warmer - stelt onze samenleving voor grote uitdagingen.

De beste strategie om hiermee om te gaan is en blijft klimaatmitigatie: de opwarming van de aarde zoveel mogelijk beperken. Tegelijkertijd zijn opwarming en extremer weer niet meer helemaal te voorkomen. Ze doen zich nu al voor. Daarom moeten we onherroepelijk óók werken aan klimaatadaptatie: ons land voorbereiden op de veranderende omstandigheden. Het blijft dan ook onverkort van belang dat de waterschappen, de gemeenten, de provincies en het Rijk intensief en effectief samenwerken aan de uitvoering van het Deltaprogramma.

Versnellen en intensiveren

De deltacommissaris concludeert op basis van deze herijking dat er een veranderopgave ligt. Er is alle aanleiding om een aantal aanpassingen in de deltabeslissingen en strategieën door te voeren. De voorgestelde aanpassingen betreffen vooral het versnellen en intensiveren van de maatregelen om in 2050 de gestelde doelen voor waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid en ruimtelijke adaptatie te behalen. Ook de onderzoeken die daarbij horen vragen om aanpassingen. De voorstellen zijn in dit Deltaprogramma 2021 op hoofdlijnen beschreven in hoofdstuk 2 en meer in detail bij de thema’s (hoofdstuk 3 t/m 5) en de verschillende regio’s (hoofdstuk 6).

Voortvarende uitvoering

Op de korte termijn zorgen stikstof en verontreinigde grond (PFAS-problematiek) voor vertraging in de realisatie van tal van projecten in het fysieke domein en de coronacrisis komt daar nog bij. Het is te verwachten dat er tot 2050 andere onvoorzienbare complicaties optreden. Dat kan de voorbereiding, vergunningverlening en aanbesteding onder druk zetten. Het is zaak dat alle partijen in hun rol scherp aan de wind varen, zodat we gezamenlijk de doelen voor 2050 op tijd halen. Het vergt veel van de bestuurlijke en maatschappelijke saamhorigheid om de gestelde doelen te bereiken, op basis van een breed gevoelde en feitelijk goed onderbouwde urgentie. Dat moeten we blijven monitoren. Het op peil houden van een bijpassende uitvoeringscapaciteit vraagt aandacht van ons allemaal.

Verder vooruitkijken

Het is inmiddels boven twijfel verheven dat het urgent is verder vooruit te kijken, naar de periode na 2050. Beslissingen en maatregelen die we nemen om de doelen voor 2050 te realiseren, moeten vaak tot ver na 2050 hun functie blijven vervullen. Bij grote ingrepen, zoals de bouw van nieuwe kunstwerken en dijkversterkingen, houden we in het Deltaprogramma rekening met een zeespiegelstijging van maximaal 1 meter tot 2100. Recente studies laten zien dat de zeespiegelstijging ook forser uit kan pakken, zeker als we ook voorbij 2100 kijken.

Om Nederland tijdig voor te bereiden op deze mogelijk extremere varianten op lange termijn, lopen er meerderesporen in het Deltaprogramma. Extreem hoge en lage rivierafvoeren krijgen aandacht in het programma Integraal Riviermanagement. Weersextremen - te veel en te weinig water en hitte - staan centraal in Deltaprogramma Zoetwater en Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie. In 2019 hebben de minister van Infrastructuur en Waterstaat en de deltacommissaris het initiatief genomen voor het Kennisprogramma Zeespiegelstijging. De komende vijf jaar werken overheden, kennisinstellingen, bedrijven, plannenmakers en maatschappelijke organisaties hierin samen aan nieuwe kennis over waterveiligheid en zoetwaterbeschikbaarheid. Met dit programma willen we de onzekerheden over de stijgende zeespiegel verkleinen, in kaart brengen wat de houdbaarheid en oprekbaarheid van de huidige deltabeslissingen en strategieën is bij extreme scenario’s van zeespiegelstijging en bijbehorende verzilting en mogelijke handelingsperspectieven voor de lange termijn verkennen. Onderdeel van dit kennisprogramma is ook het verkennen van de ruimtelijke reserveringen die nodig zijn om de langetermijnopties open te houden. Het jaarlijkse Deltaprogramma rapporteert over de voortgang van de activiteiten in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging. Uiteindelijk levert dit programma belangrijke beslisinformatie voor de volgende herijking van het Deltaprogramma in 2026.

Waterveiligheid

Deltaprogramma 2015 bevatte het voorstel voor een nieuwe systematiek om tot normen voor de waterveiligheid te komen. De systematiek en de bijbehorende normen zijn in 2017 in de Waterwet verankerd. De grote uitdaging is nu om alle primaire keringen te beoordelen op basis van deze nieuwe normen en ervoor te zorgen dat ze in 2050 aan deze normen voldoen. Dit was in Deltaprogramma 2015 de kern van de deltabeslissing Waterveiligheid en is nog steeds onverminderd van toepassing. Het tijdig uitvoeren van de benodigde maatregelen vraagt een enorme inspanning van de waterschappen en Rijkswaterstaat. Om snel zicht te krijgen op de omvang van deze inspanning is voor de eerste landelijke beoordeling van alle primaire keringen op basis van de nieuwe normering een periode van slechts zes jaar uitgetrokken in plaats van de reguliere twaalf jaar. Uiterlijk 31 december 2023 informeert de minister van Infrastructuur en Waterstaat de Tweede Kamer over de uitkomsten. Medio 2020 was 25% van het totaal aantal primaire keringen beoordeeld. Er is dus nog veel te doen en dit verdient prioriteit bij de beheerders.

De dijktrajecten met een versterkingsopgave worden op basis van urgentie opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), onderdeel van het Deltaplan Waterveiligheid. Om het doel “alle primaire keringen voldoen aan de norm in 2050” te halen moet naar huidig inzicht tussen nu en 2050 elk jaar gemiddeld circa 50 kilometer aan dijkversterkingen opgeleverd worden. Voor de periode 2021-2032 staat de verbetering van 698 kilometer dijken en 171 kunstwerken in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Dat is een heel forse uitvoeringsopgave. Daarom is het belangrijk dat de beheerders versterking van de primaire keringen – voor circa 90% in beheer bij de waterschappen en voor 10% in beheer bij Rijkswaterstaat – voortvarend aanpakken en dat geen vertragingen ontstaan door bijvoorbeeld de stikstofproblematiek. Momenteel zien we een aantal vertragingen op projectniveau. Door aanpassingen in projecten, technologische ontwikkelingen en met behulp van de maatregelen die door de overheden worden getroffen, kunnen naar verwachting vertragingen op programmaniveau worden ingelopen; eris nog dertig jaar te gaan. Dit vergt een adequate projectaanpak van beheerders en programma-aanpak van de alliantie van waterschappen en Rijkswaterstaat.

Veiligheid tegen overstromingen vraagt naast sterke dijken ook verstandige ruimtelijke keuzes in het gebied achterde dijken. We moeten rekening houden met de gevolgen van een mogelijke overstroming - ook al is de kans daarop klein - in het omgevingsbeleid, de ruimtelijke inrichting van gebieden en de omvangrijke woningbouwopgave.Het uitgangspunt is dat het risico van schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer niet toeneemt door ruimtelijke (her)ontwikkeling. Dit is vastgelegd in de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie en staat ook expliciet als beleidskeuze in de ontwerp-Nationale Omgevingsvisie (NOVI)*.
In de nieuwe waterveiligheidsnormen is al rekening gehouden met een aanzienlijke bouwopgave richting 2050. Dat geeft vertrouwen, en tegelijkertijd beseffen we dat wat nu gebouwd wordt er na 2050 nog staat, en dat de wateropgave almaar groter wordt. Daarom is het zaak én te bezien waar we uit oogpunt van waterveiligheid op langere termijn gaan bouwen, én te bezien hoe de gevolgen van een eventuele overstroming en de overige klimaatkwetsbaarheden worden aangepakt. Met een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van de gekozen bouwlocaties (denk bijvoorbeeld aan waterberging) en het ontwerp van woningen, gebouwen en infrastructuur.

Zoetwater

De extreem droge zomers van 2018 en 2019 en het droge voorjaar van 2020 hebben opnieuw duidelijk gemaakt dat de zoetwatervoorziening weerbaar moet zijn tegen lange droge perioden. In december 2019 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat het eindrapport van de tijdelijke Beleidstafel Droogte naar de Tweede Kamer gestuurd. De Beleidstafel adviseert het hoofdwatersysteem klimaatbestendiger in te richten, zoetwater beter vast te houden– bijvoorbeeld met actief grondwaterbeheer op de zandgronden – en bij de ruimtelijke inrichting meer rekening te houden met een beperkte beschikbaarheid van zoetwater. We kunnen er niet langer van uitgaan dat alle gebieden in de toekomst op elk moment voldoende zoetwater beschikbaar hebben. Met name in verziltingsgevoelige gebieden en gebieden waar geen aanvoer uit het hoofdwatersysteem mogelijk is, moeten we nadrukkelijker de mogelijkheden verkennen om het landgebruik aan te passen aan de waterbeschikbaarheid. Dit gebeurt in het proces van waterbeschikbaarheid, dat - mede naar aanleiding van de bevindingen van de Beleidstafel Droogte - wordt geïntensiveerd. Het peil volgt niet meer automatisch het landgebruik. Ook het beperken van de watervraag speelt hierbij een rol. Het kabinet heeft aangegeven in te zetten op de volgende voorkeursvolgorde in het (regionaal) waterbeheer: een slimme ruimtelijke inrichting die beter rekening houdt met water, het zuiniger zijn met water, het beter vasthouden van water, het slimmer verdelen van water en het accepteren van het restrisico*. In de herijking van de Deltabeslissing Zoetwater is nu het doel vastgelegd dat Nederland in 2050 weerbaar is tegen zoetwatertekort.

De investering in concrete maatregelen voor de zoetwatervoorziening krijgt een impuls. De zoetwatervoorziening vanuit het hoofdwatersysteem wordt klimaatbestendiger gemaakt. Dat vraagt onder meer betere sturingsmogelijkheden om zoetwater uit het hoofdwatersysteem te verdelen over de verschillende delen van Nederland in tijden van droogte. De partijen in het Deltaprogramma stellen voor zoetwatermaatregelen een nieuw investeringspakket op. Dit pakket krijgt inmiddels stevig vorm op basis van bestuurlijk vastgestelde criteria gericht op de effectiviteit om de knelpunten op te lossen en de kosten en baten van de maatregelen. Het gaat om een bedrag van in totaal € 800 miljoen in de periode 2022-2027. Het pakket wordt gefinancierd uit het Deltafonds, aangevuld met financiering door provincies, waterschappen, gemeenten en andere partijen (bijvoorbeeld drinkwaterbedrijven). Het voorstel voor het investeringspakket voor deze tweede fase van het Deltaplan Zoetwater wordt opgenomen in Deltaprogramma 2022. Het ligt in de rede de financiering door te trekken naar latere jaren. Belangrijke notie daarbij is dat veel maatregelen gedeeltelijk of geheel gefinancierd worden door regionale beheerders. De totale omvang van de investeringen is dan ook fors groter dan het beslag op het Deltafonds.

Ruimtelijke adaptatie

De tussentijdse evaluatie van de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie in 2017 leidde al tot de conclusie dat versnelling en intensivering van de uitvoering noodzakelijk is. Alleen dán is een waterrobuust en klimaatbestendig Nederland in 2050 haalbaar. Om dit te bereiken is in Deltaprogramma 2018 voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke adaptatie opgenomen. Via het Deltaplan werken de betrokken partijen in zeven stappen toe naar het doel voor 2050. Het overgrote deel van de waterschappen, gemeenten en provincies rapporteert dat de stresstesten die de kwetsbaarheden voor extreem weer in kaart brengen (stap 1) zijn uitgevoerd. Dit geldt ook voor het beheergebied van Rijkswaterstaat. Ook zijn verschillende overheden gestart met risicodialogen met burgers, bedrijven en organisaties die de gevolgen van deze kwetsbaarheden rechtstreeks merken (stap 2). Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie heeft er nu al toe geleid dat overheden zich duidelijk meer bewust zijn van de adaptatieopgave, zowel op ambtelijk als bestuurlijk niveau.
Dit mooie resultaat is de verdienste van zeer velen op het lokale en regionale niveau. Het schaalniveau van de gemeente is nu volledig aangehaakt en daarmee is het Deltaprogramma in een nieuwe fase van dynamiek en verbondenheid gekomen die past bij uitvoering in de regio naast die in het hoofdwatersysteem. Nu komt het aan op een concrete verankering van klimaatadaptatie in plannen en projecten bij alle overheden, het voorbereiden en uitvoeren van projecten om de grootste knelpunten op te lossen en het meekoppelen met andere opgaven en maatregelen waarbij de schop de grond in gaat. Walk the talk. We moeten waken voor vrijblijvendheid. Als maatregelen uitblijven, kan de schade in stedelijk gebied immers fors oplopen: bij voortzetting van de huidige klimaatverandering tot een bedrag tussen de € 33 en 87 miljard; bij toenemende klimaatverandering tot een bedrag tussen de € 55 en 124 miljard*.

De gezamenlijke overheden gaan de komende jaren extra investeren om de uitvoering van projecten voor ruimtelijke adaptatie te versnellen. Begin 2020 hebben de Tweede en Eerste Kamer ingestemd met een wijziging van de Waterwet. Zo wordt het mogelijk om middelen uit het Deltafonds in te zetten als cofinanciering voor maatregelen tegen wateroverlast. De gezamenlijke overheden hebben overeenstemming bereikt over de impulsregeling die op 1 januari 2021 in werking treedt*. Deze regeling richt zich op maatregelen in de periode 2021-2027. Het Rijk reserveert in de begroting van 2021 een bedrag van € 200 miljoen voor de impulsregeling. Deze reservering is onderdeel van de afgesproken totale rijksinzet van € 300 miljoen, die is vastgelegd in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie. Elk van de 42 werkregio’s, of een combinatie van werkregio’s, kan een regionaal voorstel indienen op basis van de stresstest, de risicodialoog en het maatregelenpakket. Voor de verdeling van de inzet van middelen over de werkregio’s hanteert het ministerie een verdeelsleutel op basis van inwoneraantal en oppervlakte. Het Rijk draagt maximaal 33% bij. De decentrale overheden in de werkregio maken onderling afspraken over de invulling van de 67% cofinanciering.

Benadrukt moet worden dat de totale opgave tot een veelvoud van dit bedrag oploopt. Met de impulsregeling wordt beoogd het vliegwiel van de uitvoering op gang te brengen.

Er is dus meer nodig dan een eerste – zeer welkome - impuls. Om Nederland tijdig voor te bereiden op het veranderende klimaat is het noodzakelijk bij álle opgaven en ingrepen in het fysieke domein rekening te houden met de nieuwe omstandigheden. Dat wil zeggen: bij de omvangrijke woningbouwopgave deze veranderingen te betrekken bij de locatiekeuze en de gebiedsinrichting, en de nieuwe woonwijken klimaatbestendig en waterrobuust te bouwen. En ook: klimaatadaptatie meenemen bij andere ruimtelijke opgaven én bij regulier beheer en onderhoud. Klimaatadaptatie dient een plaats te krijgen in alle plannen en maatregelen voor de fysieke leefomgeving (wonen, infrastructuur, vitale netwerken, natuur, landbouw, energie).

Klimaatbestendig en waterrobuust wordt zo het nieuwe normaal. Alleen door klimaatadaptatie standaard onderdeel te laten zijn van alle fysieke ingrepen in het land, blijft Nederland op termijn veilig en leefbaar. De waterbelangen kunnen hierbij behalve een ordenend principe ook een positieve drijvende kracht zijn. En het Deltaprogramma kan daarmee meer zijn dan de optelsom van opgaven en doelen. Het water kan letterlijk beweging geven aan wat er leeft in alle regio’s.

In zijn aanbiedingsbrief bij het vorige Deltaprogramma heeft de deltacommissaris geadviseerd de doelen van het Deltaprogramma integraal door te laten werken in samenwerkingsafspraken tussen de overheden in het kader van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Bij de aanbieding van het Deltaprogramma 2020 aan de Tweede Kamer heeft het kabinet gemeld dit advies van de deltacommissaris over te nemen en dat alle overheden water als ordenend principe dienen te hanteren in het omgevingsbeleid. In de concept NOVI is dit ook overgenomen. Het is de komende jaren zaak dat alle overheden de beleidskeuzes over risico’s op overstromingsschade, zoetwaterbeschikbaarheid en ruimtelijke adaptatie uit de NOVI expliciet verankeren in hun omgevingsbeleid. Dit vraagt betrokkenheid en concrete inzet en leiderschap van bestuurders en planvormers, zowel bij overheden als bij private initiatiefnemers. En waar nodig ook van de Rijksoverheid, wanneer besluitvorming bij decentrale overheden niet (snel genoeg) tot een optimale uitkomst leidt.

Deltafonds

Dankzij het Deltafonds hebben we op dit moment een goede financiële basis voor onze opgaven. Maar er zit nauwelijks rek in het fonds terwijl er diverse ontwikkelingen spelen die de komende jaren budgettaire consequenties kunnen hebben. Denk aan de instandhoudingsopgaven van Rijkswaterstaat waarvan op dit moment de budgettaire consequenties in beeld worden gebracht. De opgaven rond klimaatadaptatie worden op dit moment via stresstesten en risicodialogen in beeld gebracht. Ook zijn, mede op basis van de ervaringen met de grote droogte van de laatste jaren, maatregelen geïnventariseerd die nodig zijn om zuiniger te zijn met water, water beter vast te houden en water slimmer te verdelen. Die maatregelen overstijgen het huidige investeringsniveau. Bovendien wordt de ruimtelijke inpassing van waterveiligheidsprojecten in ons druk bevolkte land een steeds grotere uitdaging, waarmee ook de kostenramingen met steeds grotere onzekerheden zijn omgeven. Voor een effectieve delta-aanpak is voldoende financiële armslag nodig. Voor de lange termijn komen daar de inspanningen bovenop die nodig zijn om gelijke pas te houden met de gevolgen van zeespiegelstijging.

Samenhang en verbinding

Het Deltaprogramma werkt aan de opgaven voor waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie; essentieel om nu en op de lange termijn in Nederland te kunnen blijven wonen en werken. Hiermee zorgen we ervoor dat heel Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht, met dijken en duinen die voldoen aan de waterveiligheidsnormen, en dat er een duurzame zoetwatervoorziening is. Bij (her)ontwikkelingen in de ruimtelijke inrichting wordt voorkomen dat het risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer toeneemt, voor zover dat redelijkerwijs haalbaar is.

Water als leidend principe

Bovenstaande maakt dat water veel meer sturend zal moeten zijn op de ruimtelijke inrichting; ‘water als leidend principe’ is het adagium. Voor het behalen van de doelen van het Deltaprogramma is het dus nodig dat water onderdeel is van ruimtelijke afwegingen van andere opgaven in het fysieke domein. ‘Water stuurt’ in plaats van ‘water volgt’ en zal steeds meer grenzen en randvoorwaarden gaan aangeven bij het maken van keuzes in de ruimtelijke inrichting van Nederland.

Het is goed te beseffen dat het Deltaprogramma niet alleen een wateropgave is, maar ook een heel belangrijke ruimtelijke opgave. Maatregelen voor waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie hebben zelf ruimte nodig, nu én in de toekomst. De opgaven stellen randvoorwaarden aan de ruimtelijke inrichting (bijvoorbeeld als vanuit zoetwaterbeschikbaarheid ander landgebruik nodig is). En de ruimtelijke inrichting van heel Nederland moet klimaatbestendig en waterrobuust worden, daarbij rekening houdend met de kwetsbaarheden voor wateroverlast, droogte en hitte en met overstromingsrisico’s. Ook de samenhang tussen de doelen van het Deltaprogramma en de functies landbouw en natuur is evident. Een waterrobuuste inrichting en goede zoetwaterbeschikbaarheid zijn onmisbaar voor een toekomstbestendige landbouw en natuur.

Afgelopen jaren zijn meerdere evaluaties uitgevoerd over de aanpak van het Deltaprogramma*. Een steeds terugkerende aanbeveling is dat de samenhang tussen de drie opgaven van het Deltaprogramma verbetering behoeft en de verbinding met andere maatschappelijke opgaven sterker kan, en sterker moet.

Op dit moment werken diverse gebieden op verschillende manieren aan de landsdekkende uitwerking van de opgaven van het Deltaprogramma: 7 gebieden werken aan de voorkeursstrategie waterveiligheid, 7 zoetwaterregio’s geven uitvoering aan de voorkeursstrategie voor zoetwater, en 42 werkregio’s geven uitwerking aan het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Deze verschillende manieren van uitwerking in de diverse gebieden kennen hun eigen achtergrond en overwegingen. Deze gebiedsstructuur is in de afgelopen jaren organisch zo gegroeid. Het heeft, naast dat dit zeer positieve impulsen en uitvoeringskracht oplevert, echter ook wel geleid tot versnippering van de opgaven en tot bestuurlijke drukte in de gebieden. De tijd lijkt rijp om hier de komende jaren goed naar te kijken.

Voornemen om te komen tot versterking van de samenhang tussen de drie opgaven van het Deltaprogramma in de regio

Het doel voor de komende jaren is om de samenhang tussen de drie Deltaprogramma-opgaven te versterken om de effectiviteit van het Deltaprogramma verder te vergroten en het efficiënter en effectiever te organiseren. Meer samenhang binnen het Deltaprogramma kan tevens bijdragen aan het verbeteren van de verbinding met de andere ruimtelijke opgaven en de ambitie om ‘water’ meer sturend te laten zijn in de ruimtelijke inrichting. Dit is nodig voor het behalen van de doelen van het Deltaprogramma. En past ook in de traditie dat het water(beheer) Nederland door de eeuwen heen in ruimtelijke zin heeft bepaald en gevormd.

Hiertoe willen de partners van het Deltaprogramma in de komende jaren een doorontwikkeling verkennen van de huidige (herijkte) voorkeursstrategieën naar regionale deltastrategieën, en bekijken of dit landsdekkend te maken is. Uiteraard is hier ruimte voor regionaal maatwerk en zijn andere voorstellen ook welkom. Bij deze doorontwikkeling is het belangrijk om - waar inhoudelijk relevant - de drie thema’s van het Deltaprogramma (waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid en ruimtelijke adaptatie) in samenhang te bekijken, het goede te behouden en te zoeken naar verbindingen met toegevoegde maatschappelijke waarde. Ook moet hierbij de verbinding met het nationale niveau worden gelegd. Vanwege de wisselwerking tussen de rivieren, IJsselmeer, het benedenrivierengebied en de delta, blijft een samenhangende nationale aanpak (systeembenadering) van belang.

Het voornemen om te komen tot deze versterkte samenhang tussen de drie Deltaprogramma-opgaven én verbinding met andere ruimtelijke opgaven, zullen we met alle partners de komende jaren gaan verkennen en uitwerken. Dit kan ook leiden tot aanpassingen in de governance en de regionale gebiedsstructuur om de samenwerking nog effectiever te maken.